- zeil
- {{zeil}}{{/term}}1 [doek aan de mast] voile 〈v.〉2 [vloerbedekking] linoléum 〈m.〉3 [doek voor andere doeleinden] bâche 〈v.〉4 [tafelzeil] toile 〈v.〉cirée♦voorbeelden:1 met een opgestoken zeil op iemand afkomen • foncer sur qn. d'un air furieuxalle zeilen bijzetten • mettre toutes voiles dehors 〈ook figuurlijk〉de zeilen hijsen • hisser les voileshet zeil strijken • amener la voileonder zeil gaan • mettre les voiles; 〈figuurlijk〉 s'endormir2 een stuk zeil op de vloer leggen • poser du linoléum sur le sol3 het zeil van een tent • la toile d'une tenteeen zeil over de wagen spannen • bâcher la voiture
Deens-Russisch woordenboek. 2015.